Voor menig meisje was het een drama: handwerkles op school.
De officiële naam van dit vak is lange tijd ‘Nuttige handwerken’.
Nuttige handwerken bestaat al heel lang.
Het is het eerste vak waar vrouwelijke docenten les in mogen geven.
In de 16e en 17e eeuw zijn er al verschillende naai- en breischooltjes
die naast de lagere school bestaan. Alleen de meisjes gaan naar deze scholen.
In de 19e eeuw ontstaan er ook hogere opleidingen: de Fraaie handwerken.
Dat vak wordt gegeven op het voortgezet onderwijs.
Zo opent in Amsterdam de 'Industrieschool voor de vrouwelijke jeugd',
de voorloper van de huishoudschool. Ook in Rotterdam komen er Industriescholen.
Op den duur wordt Nuttige handwerken ook een verplicht vak op school.
De lessen zijn vaak buiten de normale schooluren om.
De jongens zijn dan vrij. Pas in de jaren zestig van twintigste eeuw verandert dit
en wordt het Nuttige handwerken onder schooltijd gegeven en ook de jongens
moeten aan de slag. In plaats van Nuttige handwerken houden zij zich bezig
met onder meer figuurzagen en werken met hout en karton bij handenarbeid.
De meisjes moeten vaak vooral leren hoe zij gaten in kleding dichten
of kapotte delen kunnen herstellen.
De meeste mensen maken in die tijd hun kleding zelf.
Hieruit zijn eerder ook de brei- en naaischolen ontstaan.
Merklap
Een van de eerste dingen die de meisjes verder moeten doen
is het maken van een merklap.
Met kruissteekjes leren ze daar hun eigen naam op te borduren.
Dit komt vooral van pas wanneer de meisjes een uitzet krijgen en gaan trouwen.
Alle linnen- en beddengoed kan dan met hun naam worden gemerkt.
Ook breilapjes worden veel gebruikt bij Nuttige handwerken.
Die moeten de meisjes eerst zorgvuldig breien in de lessen.
Vervolgens wordt er door de naai-juf een gat in geknipt.
Dat moet door de meisjes weer worden gemaakt.
"Je moet je voorstellen, de tere kinderziel.
Je hebt bloed, zweet en tranen in zo'n lapje breien zitten.
En dan wordt er een schaar ingezet en een gat ingeknipt.
Vreselijk", zo zegt directeur Tijs van Ruiten van het Nationaal Onderwijsmuseum.
In de collectie van het museum in Dordrecht zijn veel stukken te vinden
die herinneren aan het handwerkonderwijs.
Nuttig handwerken is voor de meisjes een belangrijk vak.
Je kan er niet op blijven zitten, maar de docenten hebben
wel een speciale naaiopleiding gevolgd.
Om bevoegd te zijn om de lessen te geven moest eerst de zogenaamde 'Akte K'
worden behaald.
Hoewel de meisjes jarenlang les krijgen in het maken en
herstellen van kleding, zijn de kleermakers die er hun beroep van maken vooral mannen.
Zo kun je in Rotterdam bijvoorbeeld naar de ambachtsschool voor jongens.
De jongens worden hier opgeleid tot kleermakers, terwijl de meisjes worden klaar
gestoomd voor het huishouden.
Textiele werkvormen
Door de tijd heen verandert er wel het nodige binnen het vak.
In de jaren '60 en '70 is er ruimte voor individualisering.
Ook sommige jongens moeten leren handwerken.
Daarbij worden er vaak andere materialen gebruikt en nieuwe technieken toegepast,
zoals weven. De naam Nuttige handwerken wordt steeds meer vervangen door
'textiele werkvormen'. "Het gaat niet langer alleen om de techniek
hoe je moet mazen en stoppen, maar eerder om je kunstzinnige vorming",
aldus Tijs van Ruiten.